Verwilderd Eindhoven…
Tijdens Open Monumentendag 2019, zondag 15 september, schenken we aandacht aan het Stadswandelpark. Een intensief gebruikte groene oase in hartje Eindhoven. Een park met een bijzondere geschiedenis en tegelijk een groen gebied dat belangrijk is voor de toekomst van de stad. De laatste decennia krijgt het denken over groen in de stad een enorme impuls. En, dat is natuurlijk niet zo gek. Steden groeien in omvang en inwonersaantal. Ze hebben groene longen nodig om leefbaar te blijven. Bovendien verandert het klimaat. De zomers worden warmer en regenbuien zijn intenser. Riolen kunnen dan vaak de grote hoeveelheid water die er dan in korte tijd valt niet verwerken. Groene leefomgevingen zijn beter in staat dat overschot aan water te bergen.
Sinds de jaren zeventig is er belangstelling voor de integratie van groen in de gebouwde omgeving en wordt er bijvoorbeeld vegetatie op de daken van stedelijke hoogbouw geplant. Dat biedt namelijk tal van voordelen. De stookkosten gaan omlaag doordat groene daken minder snel opwarmen en het warmte-eilandeffect in de stad wordt meer beheersbaar. Bovendien dempen planten lawaai en nemen fijnstof op. In de jaren tachtig van de vorige eeuw begon botanicus Patrick Blanc in Parijs te experimenteren met ‘verticale tuinen’. Hij kreeg wereldwijde aandacht met zijn tuinontwerp voor het etnografische museum Quai Branly, ontworpen architect Jean Nouvel.
De Milaneese architect Stefano Boeri gaat nog een stapje verder. Hij ontwerpt ‘verticale bossen’. De Trudo Toren, die momenteel verrijst op Strijp-S, is ook door hem ontworpen. Een toren, 70 meter hoog, met 125 lofts in de sociale huursector. Op elk balkon een boom met een hoogte tot wel 6 meter. In totaal bevat de toren straks zo’n 125 bomen, 5200 planten en struiken, en een gemeenschappelijke tuin van 350 m2. ‘Goed voor zo’n 50.000 kilo CO2-absorptie en een kleine 14.000 kilo zuurstof per jaar’, volgens de website van woningcorporatie Sint Trudo.
Veel groen betekent veel onderhoud. Tenminste, dat wordt vaak beweerd. Boeri lichtte tijdens een lezing bij de TU/e toe dat er jaarlijks een aantal inspecties nodig zijn om het groen van zijn verticale bossen in goede conditie en gezond te houden. Dat onderhoud staat soms op gespannen voet met de ecologie. Boomdeskundige Tom van Duuren en ecoloog Alex Verkooijen breken tijdens de Open Monumentendag 2019 een lans voor een andere visie op beheer en onderhoud van met name het Stadswandelpark. ‘We moeten nadenken over hoe monumentaliteit, beheer en ecologie met elkaar in harmonie komen. (…) Hoe gaan we het beheer en onderhoud van parken en stedelijk groen organiseren? Een duurzaam en toekomstbestendig park is een ecologisch park, en daarmee ook wat minder strak en aangeharkt…’
In het verlengde hiervan pleiten de Eindhovense ontwerpers Vincent Wittenberg en Bennie Meek voor meer spontane vegetatie in de stad. Ze zijn de initiatiefnemers van Gewildgroei. Op de website schrijven ze: ‘Er worden enorme bedragen besteed aan het verdelgen van spontane vegetatie en tegelijkertijd aan het in stand houden van aangeplant groen. Gewildgroei is een beweging. Wij zien ‘onkruid’ niet als een probleem, maar als partner.’
De ontwerpers ontwikkelden het concept ‘Living Pavement’, een open tegelsysteem dat ruimte geeft aan spontane vegetatie in de openbare ruimte. Met het ontwerp leggen Wittenberg en Meek verbanden tussen actuele thema’s als regenwateroverlast, het hitte-eiland-effect en fijnstof en de groeiende behoefte van de stedeling aan meer contact met groen in de directe leefomgeving.
Evolutiebioloog Menno Schilthuizen ziet wel wat in deze aanpak en breekt in zijn laatste boek Darwin in de stad (2018) eveneens een lans voor minder strakke stadsnatuurinrichting: ‘Wij mensen zijn onverbeterlijke tuiniers. We willen altijd maar poten, wieden en herplanten. En met groen stadsontwerp is het gewoonlijk niet anders…’
In zijn boek schetst Schilthuizen hoe evolutie plaatsvindt in het stedelijke gebied en beschrijft tal van fascinerende voorbeelden. Zoutminnende planten groeien tegenwoordig in de bermen van snelwegen, omdat deze in de winter vaak worden bestrooid met pekel. Onkruid op straat krijgt een heel eigen type zaden. Stadsdieren worden brutaler en vindingrijker. Stadsmerels zijn zelfs bezig zich te ontwikkelen tot een compleet nieuwe soort die je Merula urbanicus zou kunnen noemen.
Met het oog op een andere, toekomstbestendige aanpak van stadsnatuur doet Schilthuizen een aantal aanbevelingen: ‘Overal in de stad, in regenpijpen, dakgoten, wegbermen en op niet-ontworpen daken zijn plantengemeenschappen bezig te co-evolueren met elkaar, met micro-organismen in de bodem en de lucht, met insecten en ongewervelde dieren die hen eten en bestuiven, en met het stedelijke milieu … Die evolutionaire processen hebben er niets aan als er ineens een vreemd lichaam vol voorgeselecteerde plantensoorten tussen wordt neergezet. Veel beter zou het zijn de plantengemeenschappen vanzelf te laten ontstaan uit de soorten die al uitbundig elders in de stad groeien.’
De uiterste consequente van deze aanbeveling is dat we geduldig moeten wachten op spontane vegetatie. Dat gaat sneller dan we denken. Laat een gebouw een tijdje onbeheerd en binnen een paar jaar groeien de planten en bomen uit de dakgoot. Dat betekent dat ‘groene architectuur’ de eerste jaren er leeg en kaal uitziet voor het wordt gekoloniseerd door vegetatie.
Voor ontwikkelaars die daar niet op willen wachten heeft Schilthuizen een alternatief: kies dan planten en bomen uit die het al goed doen in de omgeving waar het project wordt gerealiseerd: ‘ieder groen project komt terecht in een stad die al helemaal vol staat met stadsplanten, die al lang en breed bezig zijn zich aan te passen aan dat specifieke stadsmilieu – ideaal uitgangsmateriaal dus!’
Tekst: Rene Erven. Beeld: Visualisatie Trudo Toren, Sint Trudo.
Literatuur: Menno Schilthuizen, Darwin in de stad, Amsterdam/Antwerpen 2018, p. 279 e.v.