archief / downloads

Achtergrondartikel: Het stedelijk landschap als speelveld

Het stedelijk landschap als speelveld: De ecologische verantwoordelijkheid van de Eindhovense stakeholders

Jos Smeets en Kees Doevendans

 

  1. Inleiding

Eindhoven staat bekend als een groene stad. Het groene stedelijke landschap draagt bij aan haar identiteit. De voorgenomen groeiopgave richting 2040 plaatst de stad voor nieuwe uitdagingen. Deze moet gecombineerd worden met het gezonder, klimaatadaptiever en biodiverser maken van de stad en mag het groene imago van Eindhoven niet aantasten. Dit is niet alleen een uitdaging voor de lokale overheid maar ook voor alle andere stakeholders: planners, ontwerpers, ondernemers, onderhoudsdiensten, ontwikkelaars, grond- en vastgoedeigenaren en last but not least de inwoners en gebruikers van Eindhoven.

Het groene, stedelijke landschap kan opgevat worden als gelaagd, als een palimpsest, een stuk perkament dat keer op keer wordt overschreven (Corboz, 1997). Op de oorspronkelijk geografisch-natuurlijke laag hebben gedurende de geschiedenis voortdurend menselijke ingrepen plaats gevonden. Deze geografisch-natuurlijke en cultuur-historische lagen vormen het speelveld voor de huidige generatie actoren, die opnieuw met hun gedrag de lagen kunnen beïnvloeden (zie figuur 3). De lagen of schalen zijn geen hiërarchisch systeem maar kunnen opgevat worden als een dynamisch geheel. Soms is de ecologische laag nog ‘leesbaar’, zoals bij de resten natte natuur in de beekdalen  langs de Kleine Dommel of Tongelreep, vaak zijn cultuur-historische parken en plantsoenen zichtbaar in het landschap, maar meestal zien we de groene artefacten uit recente tijd (Andela, 2005).

Op de achtergrond speelt een discussie over relatie tussen cultuur en natuur. Recent groeit het inzicht dat de cultuur niet tegenover de natuur staat en de mens niet erboven of erbuiten, maar dat cultuur slechts een manier is waarop de mens zich in de natuur gedraagt. Dit debat heeft gevolgen voor de houding van de stedelingen ten aanzien van de omringende natuur. In dit essay wordt gepleit voor een gemeenschappelijke ecologische verantwoordelijkheid van alle stakeholders. We hebben eigenlijk geen keuze. Het gaat immers om het behoud van ons life support system.

Het essay is als volgt opgebouwd. Allereerst gaan we in paragraaf 2 kort in op de relatie natuur/cultuur en de plaats van de mens daarin. Is deze relatie dualistisch en het gedrag van mensen  antropocentrisch of is deze juist geïntegreerd en het gedrag ecocentrisch. Of, is er een ‘nieuw antropocentrisme’ wenselijk waarin de mens zijn ecologische verantwoordelijkheid neemt?

Vervolgens worden in paragraaf 3 de opgaven in beeld gebracht die voorkomen uit de zogenoemde schaalsprong. De noodzakelijke schaalvergroting, en groei van Eindhoven heeft vergaande consequenties voor het gelaagde landschap. Verstedelijking en verdichting zullen hand in hand moeten gaan met vergroening en versterking van de biodiversiteit. ‘Rood’ mag niet ten koste gaan van ‘groen’; ‘groen’ moet ‘groener’ en ‘rood’ moet zelf vergroenen zodat er een ‘biotopische’ stad kan ontstaan. Of in de woorden van de stichting Biotope City: de stad als natuur.

In paragraaf 4 worden de belangrijkste actoren in het stedelijk netwerk in beeld gebracht in relatie met de gelaagdheid van het stedelijk landschap. Onderzocht wordt welke relaties deze met elkaar onderhouden en welke verbeteringen mogelijk zijn ten gunste van een meer klimaat-adaptieve en biodiverse stad. Tot slot zullen we in paragraaf 5 een lans breken voor de ‘rechten van de natuur’. Natuur is immers niet alleen nuttig voor de mens maar heeft ook een eigen dynamiek. Ze heeft het recht om te bestaan, te floreren en te gedijen.

 

  1. Ecologische verantwoordelijkheid

De houding van de mens ten opzichte van de natuur is in de loop der tijd gewijzigd (Latour, 2017; Schouten, 2018; De Mul, 2024 en Herps, 2024).Vanaf de renaissance ontstaat een wereldbeeld dat antropocentrisch is en waarbij de ordening van alles wat leeft hiërarchisch van karakter is (figuur. 1). De mens beheerst en manipuleert de natuur, gebruikt haar als voorraadkast of energiebron en dumpt het afval dat daarbij ontstaat weer terug op het land, in het water of in de lucht.

Dit antropocentrisme is een vertaling van het zogenaamde menselijk exceptionalisme, dat cultuur boven natuur stelt (Kim, 2023). Menselijk exceptionalisme gaat er vanuit dat de mens een uniek wezen is, dat zich onderscheidt van andere soorten, omdat de mens in staat is cultuur te maken. Uitganspunt is een tegensteling tussen natuur en cultuur. Cultuur is aan snelle verandering onderhevig onder invloed van het menselijk handelen; de mens is in staat door middel van cultuur vooruitgang te bewerkstelligen en maatschappelijke problemen op te lossen.

Wanneer blijkt dat er minstens zoveel problemen gecreëerd worden en de grenzen van het ecosysteem steeds meer zichtbaar worden, komt dit antropocentrisch gedrag steeds meer onder vuur te liggen. De mens staat niet boven de natuur maar maakt er deel vanuit. Maar hoe kunnen we dat conceptueel bevatten? Het begrippenpaar natuur/cultuur is niet adequaat. Deze twee aparte domeinen zijn weliswaar  te onderscheiden, maar niet te scheiden zijn. In feite gaat het om eenzelfde concept, onderverdeeld in twee onderling samenhangende delen.

Het herdenken van de relatie tussen mens en natuur leidt tot het overwinnen van het natuur-cultuur-dualisme. Hiermee wordt het antropocentrisme  achter ons gelaten en komt er een meer ecocentrische benadering in beeld. Het leven van alle soorten wordt relevant. De natuur is niet langer een object maar het betreft een levensgemeenschap die breder is dan de gemeenschap van mensen. We leven dan ook in symbiose met de natuur (De Mul, 2024). Onderwerping maakt plaats voor samenwerking. Inzichten in de biologie en geologie maken duidelijk dat dieren en zelfs planten ook een bepaalde vorm van bewustzijn hebben, keuzes kunnen maken en handelingsbekwaam zijn.  De grenzen tussen cultuur en natuur zijn dan ook niet langer scherp te trekken (Latour, 2017; Vuyk, 2024). De aarde en mens zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. In zekere zin is de mens een toevallig bijproduct van een lange geologische geschiedenis. En, alleen binnen een ijle zone rond de aardkorst is menselijk leven mogelijk.

Het antropocentrisch wereldbeeld wordt vervangen door een meer ecocentrisch beeld, waarin de mens niet langer als subject tegenover het object natuur wordt geplaatst, maar als integraal onderdeel van het ecosysteem wordt gezien. De natuur is niet langer het decor voor ons handelen , maar het  is  mee gaan spelen in het theater van de natuur (Latour, 2017). We zijn zowel spelers, als worden bespeeld.

De filosoof Bruno Latour  is een van de eerste die gepleit heeft voor representatie van de niet-menselijke actoren in de besluitvorming over de inrichting en het gebruik van de aarde (Latour, 2020). In zijn kielzog pleiten  vele anderen voor de vertegenwoordiging van de ‘anders dan menselijke deelnemers’ en voor de  ‘rechten van de natuur’ (Den Outer, 2023).

 

Figuur 1. Antropocentrisme, ecocentrisme of antropo-excentrisme (bewerking Vink e.a. 2024, 37)

 

Deze opvatting roept echter de vraag op of de rol van de mens als medespeler toch niet een andere is dan die van de overige niet-menselijke actoren. Geïnspireerd door Helmuth Plessner die in 1928 het begrip ‘positionaliteit’ introduceerde, wordt dit thema opnieuw in de recente literatuur aangestipt (De Mul 2024, Vuyk 2024).

Plessner wijst erop dat de mens naast zijn centrische ook een excentrische positie inneemt in de natuur. De mens is  het enige levend wezen dat in staat is om naast zijn (eco-)centrische positie ook een excentrisch standpunt in te nemen waarmee hij zichzelf van buitenaf kan beschouwen en daarmee zich zelf en andere levende en niet-levende wezen kan objectiveren (figuur 1).  De centrisch-excentrisch dubbelstructuur van de menselijke levensvorm werpt volgens de Mul een nieuw licht op het vraagstuk van het antropocentrisme. We zijn antropo-excentrisch waardoor we voorbij ons centrisch-egoïsme kunnen denken. Vuyk wijst er in dit kader op dat de mens het enige wezen is dat naast een bewustzijn ook een zelfbewustzijn heeft.

Hamilton (2018) pleit in dit kader voor een nieuw antropocentrisme. Het probleem is volgens hem niet dat de mens antropocentrisch is, maar dat  ze niet antropocentrisch genoeg is. Ook al is de mens ingebed in de natuur, hij onderscheidt zich als homo sapiens  van andere levende wezens en kan juist invloed uitoefenen op de natuur (de kerngedachte van het antropoceen). Desondanks kan hij de natuur niet overheersen of beheersen.

Zijn rol als medespeler verschilt wezenlijk van die van andere levende wezens doordat hij het enige ‘dier’ is met een besef van verantwoordelijkheid. Hij pleit voor een andere houding tegenover de aarde een die ons dieper inzicht verschaft in onze buitengewone macht en unieke verantwoordelijkheid (Herps, 2024). Kortom, de mens draagt een ecologische verantwoordelijkheid. We zullen in het navolgende betogen dat deze leidraad kan zijn bij de aanpak van de opgaven waar de stakeholders in de regio Eindhoven voor staan.

 

  1. De opgaven

 3.1. Schaalsprong

De verwachte groei van Eindhoven maakt een schaalsprong van Eindhoven noodzakelijk, zowel binnen haar grenzen, (verticaal de hoogte in), als over haar stadsgrenzen heen (horizontaal). Van de 62.000 nieuw te bouwen woningen kunnen er door verdichting en optopping 40.000 binnen de stadgrenzen gerealiseerd worden. Voor de rest zijn afspraken gemaakt met de acht omliggende gemeenten.

De beoogde schaalsprong heeft invloed op de ecologische en historische gelaagdheid van de stad. In de Ontwerp Omgevingsvisie  kunnen wel lezen dat bij de verder verstedelijking de groene hoofdstructuur ‘leidend’ zal zijn en de ruimtelijke structuur van de stad ‘herkenbaar’ blijft (Ontwerp Omgevingsvisie Eindhoven 2024, p. 13). Daarnaast wordt ingezet op ‘meervoudig ruimtegebruik’, ‘mobiliteit ter stimulering van ruimte-efficiëntie en gezondheid’, ‘ruimte voor hoogwaardige economische activiteiten’ en ‘energievoorziening’. Verdichting vindt vooral plaats binnen de ring en langs een aantal HOV-assen.

De horizontale schaalsprong zal ertoe leiden dat Eindhoven steeds meer vervloeit met het omliggende stedelijke gebied en er ontstaat een metropoolachtige tapijtstructuur die  naast Eindhoven de acht omliggende gemeenten omvat (Best, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre).

Met de verticale schaalsprong komt er zelfs een nieuwe laag bij in het palimpsestische landschap: de z.g. Brainport laag. De Brainport laag wordt toegevoegd aan de ‘Eindhovense laag’, de historische laag  waarvan veronderstelt wordt dat die op ooghoogte waarneembaar en beleefbaar is. De Eindhovense laag heeft een maximale hoogte van 17,5 meter en wordt afgerond met een daklandschap dat bruikbaar is voor groen;  op bijzondere plekken wordt ze  ook toegankelijk voor sport en ontmoeting. De Brainport laag ontstaat door optopping en hoogbouw waarmee een nieuwe type woon- en werkmilieu wordt toegevoegd en waarmee nieuwe kansen voor het ecosysteem ontstaan. Maar gaat de slechtvalk ook daadwerkelijk een onderdeel worden van dat daklandschap en daarmee van ons stadsbeeld?

 

3.2. Groene wiggen

De groene hoofdstructuur is leidend. Groen wordt gebruikt voor ontmoeten, bewegen en ontspannen,  zorgt voor verkoeling en waterberging en versterkt de biodiversiteit. Water en bodem worden sturend. In plaats van bodem en  water aan te passen aan onze wensen moeten wij ons aanpassen aan de grenzen van bodem en water, zo wordt gesteld (Ontwerp Omgevingsvisie Eindhoven 2024, p. 41).

Dit is in het verleden wel een anders geweest. Tijdens de groei van de stad in de jaren negentig is de bestaande groeninfrastructuur onder druk komen te staan. Alleen de Dommelvallei bleef hierbij in de luwte van de verstedelijking. Groengebieden zijn kleiner geworden en versnipperd geraakt en dreigden hun structurele functie te verliezen, zoals door de uitbreiding van de stad in  noordoostelijke en westelijke richting (door de bouw van Blixembosch en Meerhoven).

In Meerhoven is ter compensatie Park Meerland aangelegd op de plek van de voormalige vliegbasis Welschap. Met een grootte van 60 ha wordt de groen en rood weer in evenwicht gebracht. Met behoud van het voormalige luchthavengebouw van architect Dirk Roosenburg en de herbestemming van een oude hangar tot basisschool en wijkcentrum wordt het verleden levend gehouden. Ook bij de aanleg van het park is teruggegrepen op een fictief verleden: het park is aangelegd in de Engelse landschapsstijl. Tegelijk geeft de sterk aanwezige infrastructuur van breed geasfalteerde wandel- en fietspaden uitdrukking aan de moderne tijd (Van Onna, 2021, p. 25).

Bij de schaalsprong blijven de groene wiggen en de waterlopen ’zoveel mogelijk’ behouden. De grootste groengebieden worden gevormd door de drie landschapsparken (groene wiggen). Samen met de Dommel vormen ze een ecologische verbindingszone die dwars door de stad heen loopt.

In de Groenplannen uit het begin van eenentwintigste eeuw worden  de groene wiggen geherwaardeerd. De wiggen worden in het Groenbeleidsplan van 2017 opnieuw gedefinieerd  en er wordt ingezet op de verweving van groen en stad op vier niveaus:

– het  versterken van bestaande groenstructuur;

– de ontwikkeling van landschap en natuur langs de randen van de stad;

– het realiseren van ecologische verbindingszones;

– het maken van recreatieve verbindingen tussen stad en buitengebied.

De wiggen zijn gesitueerd rond de grote waterlopen als de Dommel, de Tongelreep, de Kleine Dommel en de Grote Beek. Ze bestaan uit een pallet van landschappen: restanten van ontginningen, planmatig aangelegde groengebieden en ecologisch waardevolle gebieden die behouden of hersteld zijn. Ze leveren daarmee een belangrijke bijdrage aan de ecosysteemdiensten voor de stad. In elke wig bevindt zich een campus waarin hoogwaardige  onderzoeks- en onderwijsactiviteiten plaatsvinden ten behoeve van Brainport. De parken bieden daarmee een aantrekkelijke werkomgeving voor de vele werknemers in de hightech industrie. Deze campussen vormen echter ook een bedreiging voor de groengebieden: door hun groei neemt het ruimtebeslag steeds verder toe.

De wiggen hebben een tweeledige functie. Als stadspark voorzien ze in de behoefte aan groen en leveren ze een bijdrage aan de klimaatadaptie en biodiversiteitsverbetering. Ze dragen bij aan waterberging, verkoeling en bieden een thuis voor bijzondere vogels, zoogdieren, amfibieën en plantensoorten. Als schakel verbinden ze het groene buitengebied met de binnenstedelijke groenstructuur en  dragen ze bij aan vervlechting van verstedelijking en vergroening. Er ontstaan ecologische corridors waarlangs vogels en andere dieren de stad binnenkomen en verlaten.

Elk van de wiggen heeft zijn bijzondere kenmerken:

– In het zuiden van de stad ligt de wig met daarin het recreatiegebied Genneper Parken. Dit gebied is, mede door inzet van de actiegroep Houdt Gennep Landelijk in de jaren zeventig en de tachtig van de vorige eeuw, in zijn oorspronkelijke staat gebleven.  Het karakter van deze wig wordt bepaald door een combinatie van een ecologisch waardevol beekdallandschap -de beekdalen van Dommel en Tongelreep komen hier samen, een  behouden agrarische bestemming  en een zeer grote intensiteit aan recreatieve voorzieningen. De High Tech Campus Eindhoven ligt direct naast deze groene wig.

 

Figuur 2. Groene ambities (Bron Groenbeleidsplan, 2017, p.66)

 

Een cultuurhistorisch landschap en bijzondere natuurwaarden bepalen het karakter van de wig aan de noordoostkant van de stad: De Karpen. Het grootste en oudste deel  bestaat uit het 80 ha grote Eckartse bos, gelegen tussen de Dommel en Kleine Dommel. Samen met de Karpendonkse Plas zijn deze twee waterlopen de dragers van dit groen gebied. Daarnaast sluit de wig aan op de unieke infiltratie- en kwelgebieden van de Urkhovense Zegge en de Varkensputten met zeldzame blauwgraslanden. Het gebied de Loovelden  vormt de ecologische schakel tussen de Zeggen en Eckartse Bos. In de eenentwintigste eeuw is het Groendomein het Wasven toegevoegd aan deze  groene wig. Ze vormt de schakel tussen de stad en het Dommeldal. De aangrenzende TU/e Campus is gelegen aan de Dommel en herbergt een rijkdom aan fauna. De stukken bosgebied op het terrein behoren tot het Natuur Netwerk Brabant.

Noordwestelijk ligt de derde wig: het Stadsbos. De Wielewaal vormt het hart van deze wig. In 2022 is het 142 ha grote landgoed aangekocht door de gemeente. Het landgoed is omgeven door de twee Philipsparken, de Philipsfruittuin en het sportpark de Hertgang. Samen met de landgoederen ‘de Grote Beek’, ‘Mispelhoef’ en ‘de Strijpse Es’ en de buitenplaats ‘Welschap’ is ook deze wig zeer divers van samenstelling. Ook in deze wig ligt een hightech campus: de Brainport Industries Campus. Deze wig vormt de schakel tussen de stad en Het Groene Woud.

De schaalsprong biedt mogelijkheden om het groen verder te vervlechten met de omliggende groengebieden. De Genneper parken gaan over in het Dommeldal richting Aalst- Waalre en Valkenswaard. De Karpen vloeit over in het Rijk van Dommel en Aa. Het Brainport Park sluit aan op  het Groene Woud. De negen gemeenten van het stedelijk gebied hebben bovendien besloten om opnieuw gezamenlijk deel te nemen aan het Van Gogh Nationaal Park en de Samenwerkingsovereenkomst 2024-2028 te ondertekenen.

 

  1. Een netwerk van actoren in het stedelijk speelveld

 4.1. Het gelaagd landschap

lagen

Het stedelijk landschap is gelaagd en vormt op verschillende schaalniveaus een relationele structuur die ruimtelijk- ecologisch, cultuur- historische en functioneel-sociale aspecten met elkaar verbindt en beïnvloedt. De gelaagdheid van het landschap vormt de basis voor haar  veerkracht en aanpassingsvermogen.

Nijhuis onderscheidt drie lagen en hun onderlinge relaties: de hardware, software en orgware. De hardware is de fysieke laag. Het betreft de natuurlijke context: reliëf, water, bodem, geomorfologische structuur, klimaat en de daarmee verbonden ecosystemen. Ze vormt de basis voor het gebruik. De software is de laag waarin de menselijke aanpassingen of ingrepen hebben plaats gevonden. En de orgware is de laag waarin de culturele, institutionele en conceptuele ideeën een belangrijke rol spelen. De lagen moeten niet gezien worden als hiërarchisch maar als een schaalcontinuüm waarin relaties worden vormgegeven door aanhechting, verbinding en inbedding van een specifiek activiteit in een bredere context (Nijhuis, 2021).

Ook Stuiver (2022) gaat in de symbiotische stad uit van de gelaagdheid van het landschap. In de symbiotische stad is de klassieke tegenstelling stadsmens/natuur overwonnen. De stadsmens leeft in netwerken en verbanden van wederkerige relaties. Relaties tot de natuur en tot elkaar. Stuiver onderscheidt eveneens drie lagen maar ordent deze anders. De eerste laag is het natuurlijk fundament. De tweede laag bestaat uit netwerken (socio-ecologische, technische en institutionele) en verbanden tussen natuur, mensen en infrastructuur. De derde laag zijn de praktijken van management, bedrijvigheid, voedselproductie en bouwen, waarin de stadsmens uitdrukking geeft aan de waardering van de natuur.

In figuur 3 worden beide benaderingen gecombineerd tot vier lagen:

-De laag van het ecosysteem:  de Eindhovense  beekdalen en zandruggen vormen hier de basis voor.

-De historische laag: een historisch gegroeide groene infrastructuur als resultaat van menselijke aanpassingen door de jaren heen. Deze zijn vaak onomkeerbaar.

-De netwerken. Het geheel van actoren en hun relaties die momenteel acteren in het landschap.

-En als vierde laag de praktijken en de gevolgen voor het huidige stedelijke landschap.

In het navolgende staat de derde laag centraal, die van het netwerk tussen de belangrijkste actoren in het groene speelveld.

Het netwerk

In het gelaagde landschap zijn veel actoren betrokken bij het vergroenen van  stad en regio. We zagen in paragraaf 2 al dat het onderscheid tussen natuur en cultuur niet strak meer te maken is,  ook het  onderscheid tussen mensen en niet-mensen is hybride. Mensen zijn actoren, maar ook ander niet-menselijk actoren zijn relevant. Latour (2017) gebruikt in dat kader de synoniemen ‘actanten’ en ‘hybriden’. Een hybride is meer dan een mengsel van natuur en cultuur. Het is een verzamelpunt van juridische, materiele, technologische, chemische, esthetische en politieke en economische  zaken, een knooppunt van niet-reduceerbare diversiteit. Bij actanten gaat het meer dan bij  actoren om hun handelingen en de resultaten daarvan in een krachtenspel. De vierde laag in het model.

 

 

Figuur 3. Actoren in een gelaagd landschap.

 

Volgens Latour functioneert een actor ook als mediator, als vertaler. De vraag  hoe andere actoren in het netwerk hierdoor veranderen, transformeren, verstoren of creëren  is essentieel. Actoren hebben twee gezichten: ze werken samen in een netwerk en brengen effecten te weeg. Actoren worden vooral gedefinieerd op basis  van hun acties, niet zo zeer op basis van hun intenties of potenties. In hun acties geven ze uitdrukking aan de waardering voor de natuur. Tegelijk beïnvloeden ze elkaar doordat ze door het netwerk navigeren. Het is een communicatief en actief speelveld.

De realiteit bestaat uit concrete ketens van op elkaar inwerkende actoren in het netwerk. Daardoor is het netwerk dynamisch: een voortdurend ‘werk in uitvoering’. Er zijn hoogstens actoren met meer of minder bondgenoten en verbindingen dan andere. In elk netwerk moet een hiaat overbrugd worden om actoren op duurzame wijze met elkaar te verbinden.

Een dergelijke visie vinden we ook terug in het idee van zoöperaties of zoöps, een organisatiemodel ‘waar de stemmen en belangen van anders-dan-menselijk leven actief wordt meegenomen in de besluitvorming’. Uitgangspunt is gelijkwaardigheid. Een zoöp rekent af met het idee dat de natuur uit objecten bestaat die mogen worden geëxploiteerd door menselijke subjecten. Het is nodig ‘zoveel mogelijk mensen te leren samen te werken met de ecosystemen waarvan ze deel uitmaken, op basis van gelijkwaardigheid’ (Van Weelden, 2022).

Ruimtes

Actoren zijn actief in gebieden met een bepaalde bestemming, functie of gebruik en met verschillende graden van natuurlijkheid. Ze hebben verschillende mogelijkheden om aan de  biodiversiteit van de stad een bijdrage te leveren. Deze gebieden kunnen worden ingedeeld  naar beheer en gebruik (Doevendans, 2007).

-Territioriale ruimte, gebieden in  privé beheer  waarbij het gebruik is voorbehouden aan een bepaald persoon of bepaalde groep van personen, die ook voor het beheer verantwoordelijk is / zijn. Ze worden ook wel privé- ruimtes genoemd.

-Institutionele ruimte, ruimte in eigendom van en onder beheer van een bepaalde institutie, maar waarvan het gebruik niet louter voorbehouden is aan tot die institutie gerelateerde groep personen. Het betreft semi-publieke ruimtes.

-Parochiale ruimte: openbare ruimtes in publiek beheer  die door een bepaalde groep wordt toegeëigend zonder deze in eigendom te hebben.

-Openbare ruimte, ruimtes in publiek beheer, die voor iedereen toegankelijk zijn.

 

Figuur 4 Openbaar en privé groen (Bron Groenbeleidsplan 2017 ,blz 17

 

Bij de territoriale ruimte denken we aan particulieren, burgers en bedrijven, waaronder woningcoöperaties, als verantwoordelijke actoren bij het vergroenen van het gebied. Bij de institutionele ruimte denken we aan instellingen voor gezondheidszorg, kenniscentra zoals universiteiten, hogescholen en de High Tech Campus Eindhoven, waarvan de ruimte toegankelijk is voor iedereen en het groenbeheer onder hun verantwoordelijkheid valt. Parochiale ruimte houdt in, dat in delen van de openbare ruimte wordt toegestaan dat initiatieven worden genomen door burgers en actiegroepen om meer groen in hun omgeving te realiseren, zoals bijvoorbeeld bij het Wasven. De openbare ruimte tenslotte vraagt een visie, beheer en onderhoud van de gemeentelijke overheid.

 

4.2. Actoren nader bezien

We stelden reeds dat alle actoren ecologische verantwoordelijkheid dienen te nemen om de stad en regio meer biodivers, klimaatadaptief en natuur-inclusief te maken. Door de initiatieven, ambities, enthousiasme, kennisoverdracht en exploratie van alle actoren wordt  de veerkracht  van het groene landschap met zijn waterlopen, groene wiggen en ecologische corridors vergroot.  We zullen de belangrijkste actoren in de diverse ruimtes en de wijze waarop ze mediëren nader bezien.

De gemeente

De lokale overheid kan in velerlei opzichten een rol spelen: een regisserende, faciliterende, kaderstellende, inspirerende en uitvoerende rol (Ontwerp Omgevingsvisie Eindhoven 2024). Ze kan de regie nemen bij de ontwikkeling van gebieden in de samenwerking met andere betrokkenen. Ze kan ook ontwikkelingen faciliteren door plannen te maken of aan te passen, door te investeren in infrastructuur of door subsidies te verlenen. Ook kan ze een actief grondbeleid voeren (hanteren voorkeursrecht, zelf grond aankopen, grond in erfpacht uitgeven, prijsregulering, enz.). De aankoop van de Wielewaal is daar een voorbeeld van.

Belangrijk is ook haar rol als kadersteller. Door haar vergunningenbeleid kan ze de inrichting en het gebruik beïnvloeden. Tegenwoordig gebeurt dit middels de Omgevingswet als basis voor een omgevingsvisie, programma’s, plannen en vergunningen. Hierin kan ze een groenbeleid op strategisch, tactisch en operationeel niveau vormgeven (zie ook de vorige paragraaf). Ten aanzien van het groen kan ze ook via een bomenverordening kapvergunningen afgeven waardoor bomen beschermd of vervangen kunnen worden. Ook kan ze groennormen stellen bij nieuwbouw en renovatie.

In haar uitvoerde rol heeft de gemeente grote invloed op de groene inrichting, kwaliteit en beheer van de openbare ruimtes en infrastructuur. Vanaf de jaren tachtig is dat vooral  gebeurd vanuit de invalshoek van kostenbeheersing om het onderhoud van de grootschalige naoorlogse groenvoorzieningen – de ‘koekoekseieren van het modernisme’ – betaalbaar te houden. Na de eeuwwisseling is er meer oog voor biodiversiteit  en natuurinclusief groenbeheer.  Ook worden ambitieuze experimenten uitgevoerd zoals bij de herinrichting van het Prins Clausplein waar groeninrichting wordt gecombineerd met waterberging. Tot slot kan ze een inspirerende rol spelen bij het vergroenen van de stad. De campagne 40 van 040 om de toepassing van inheemse planten te stimuleren is hier een mooi voorbeeld van.

Kortom, de gemeente speelt in een veelheid van rollen een cruciale rol in het netwerk van actoren waarbij de diverse machtsmiddelen kan inzetten. Keerzijde hiervan is dat ze door veel andere partijen als een ‘veelkoppig monster’ ervaren wordt, waarmee moeilijk zaken te doen is.

Groenaannemers

Het groenonderhoud in publieke en institutionele ruimtes is vaak uitbesteed. Hoewel groenaannemers door de opdrachtgevers worden geïnstrueerd hoe ze de openbare ruimten dienen te onderhouden, hebben ze ook hun eigen rol en verantwoordelijkheid om op de hoogte te blijven van trends en technieken voor goed ecologisch beheer van groene ruimtes en om te zorgen voor adequate training van hun personeel (zowel managers als uitvoerders). Sommige bedrijven lopen daarbij  voorop, anderen volgen vaak min of meer vrijwillig

Waterschappen

Al eeuwenlang beschermen waterschappen ons land tegen overstromingen. Ze spelen een belangrijke rol bij het waterbeheer. Bovendien zijn ze verantwoordelijk voor de kwaliteit van het water. Sinds 2023 zitten naast een aantal vertegenwoordigers vanuit de landbouw, het bedrijfsleven en natuurorganisaties (de zogenaamde geborgde zetels) nu ook gekozen bestuurders uit andere maatschappelijke geledingen in het bestuur van een waterschap. Het waterschap speelt een belangrijke rol bij de afweging van verschillende belangen op het gebied van natuur, recreatie, veiligheid, gezondheid, landbouw en ruimtelijke ordening (www. waterschap.nl). In midden Brabant is Waterschap de Dommel de belangrijkste partner voor de gemeente en andere stakeholders bij het in standhouden en ontwikkelen van de biodiversiteit in de Dommelvalei.

Niet-gouvernementele organisaties

Naast de overheid zijn ook niet-gouvernementele organisaties belangrijke actoren. Zo speelt het Brabants Landschap een belangrijke rol. Deze organisatie beheert bossen, heidevelden en vennen, maar ook landgoederen, boerderijen, forten en kastelen. Met deze diversiteit aan landschappen beschermen ze vele vrij levende planten- en diersoorten. Daarnaast zet het Brabants Landschap zich in voor behoud, herstel en ontwikkeling van de biodiversiteit buiten de beschermde natuurgebieden, samen met vrijwilligers, particulieren en boeren. De organisatie werkt bovendien mee aan de realisatie van een netwerk van natuurgebieden met verbindingen ertussen: het Natuurnetwerk Brabant. Daarbij maakt ze regelmatig gebruik van het provinciale Groen Ontwikkelfonds Brabant. Het Brabants Landschap is vooral in het buitengebied actief. Ook de gemeente heeft daar grote grondposities. In het licht van de schaalsprong wordt samenwerking tussen beiden van toenemend belang.

Campussen

We zagen al dat drie van de vijf grote campussen in een van de groene wiggen zijn gesitueerd. Ze hebben daarmee veel profijt van de ecodiensten die deze wiggen leveren. Omgekeerd kunnen ze een actieve bijdrage leveren aan de instandhouding en verbetering van deze institutionele ruimtes en aan de geleverde ecodiensten. Participatie in onderhoud, minimale verstening op parkeerplaatsen, minimaal geluidsoverlast, geen lichtvervuiling e.d. kunnen hieraan bijdragen. Maar door hun uitbreiding kunnen ze ook een bedreiging vormen voor deze wiggen.

Afgesproken is dat bij verdere groei van campussen een goede balans tussen groen en bebouwing bereikt moet worden. De gemeente Eindhoven houdt hierbij een sterke regie.  Zo is in de intentieverklaring tussen de gemeente en ASML van april 2024 vastgelegd dat bij de ontwikkeling van de Brainport Industries Campus (BIC) – gelegen nabij de Brainportwig aan de noordwest kant van Eindhoven – de ecologische verbindingszones van het Natuur Netwerk Brabant worden behouden en versterkt. Het beekdal Ekkersrijt vormt de drager van deze ontwikkeling. Ook is er veel aandacht voor waterberging in het gebied. Tevens blijft het gebied  dat op overgangszone van de stad en het buitengebied ligt zoveel mogelijk ‘toegankelijk en beleefbaar’ voor bewoners, gebruikers en bezoekers, rekening houdend met de behoefte aan beveiliging in zogenoemde secured-gebieden.

 

Figuur 5. Ontwikkeling Brainport Industrial Campus clusters 3 t/m 6.

 

Bedrijfsterreinen en MKB

Bedrijven, al dan niet op bedrijfsterreinen, gebruiken gebouwen en buitenruimtes waar nauwelijks groen en wateropvang aanwezig is. Daken zijn kaal en terreinen zijn verhard om het parkeren en laden en lossen mogelijk te maken. Op deze bedrijfsterreinen zijn nog grote stappen te maken. Vergroenen van daken en het ontharden en herinrichting van buitenruimtes kunnen de belevingskwaliteit aanzienlijk verbeteren. Ook kunnen werknemers betrokken worden bij groeninrichting en onderhoud.

Energiebedrijven

Het energielandschap veranderd snel. Om de  groei van bedrijven en huishoudens in de regio te kunnen faciliteren worden voortdurend nieuwe investeringen gedaan. Het ruimtebeslag dat hiermee gepaard gaat  kan conflicteren met de bestaande groeninfrastructuur in de regio. In de Genneperparken en de Looivelden, gelegen in de Karpen, zijn uitbreidingen gepland (zie figuur 6). Ook zijn er plannen voor zonneparken. Een goede inpassing van deze infrastructuur  is van groot belang. Zo kunnen zonneparken gecombineerd worden met het herstellen van de bodemecologie en vergroten van de biodiversiteit.

 

Figuur 6. De groene wiggen en het energielandschap overlappen elkaar (Bron: Ontwerp Omgevingsvisie 2024, p. 16 en 17)

 

Onderwijs- en zorginstellingen.

Ook een aantal onderwijsinstellingen liggen in of nabij de wiggen. Ook zij  kunnen een bijdrage leveren aan het meer biodivers en klimaatadaptief maken van de institutionele ruimtes door te participeren in onderhoud, verstening terug te dringen en geluids- en lichtoverlast te beperken. Daarnaast zijn zij bij uitstek de plek voor het onderwijs en onderzoek naar natuurinclusieve oplossingen voor de grote maatschappelijke problemen.

Ook Eindhovense zorginstellingen hebben een groot ruimtebeslag. Ook hier liggen nog veel mogelijkheden voor aanpassingen van institutionele ruimtes waardoor een gezondere omgeving voor hun eigen patiënten, personeel, bezoekers en andere omwonenden ontstaat. De ingrepen op de Grote Beek laten zien dat er veel mogelijk is.

Culturele en kerkelijke instellingen

Deze instellingen zijn vaak eigenaren van groene gebieden in de stad met een hoge cultuur-historische waarde. Groen rond kastelen, musea en kloosters, tuinen rond pastorieën en begraafplaatsen zijn verborgen ecologische parels die bij goed beheer en belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de verhoging van de biodiversiteit in de stad. Voorbeeld is het groene landschap rond het Van Abbemuseum, ontworpen door Piet Oudolf, die door het museum als ‘het grootste kunstwerk in de collectie’ onder de aandacht van het publiek gebracht werd.

Sportverenigingen

Eindhoven is een sportstad bij uitstek. Veel sportvelden en golfbanen zijn gelegen in groengebieden.  Naast groene ruimtes bevinden zich hier vaak faciliteiten als kantines en parkeervoorzieningen. Een groenbewust beheer en onderhoud is belangrijk (afvalstromen, onderhoud velden etc.) Het ruimtebeslag en de wijze van ontsluiting kunnen conflicteren met de noodzaak van een ecologisch groenbeheer. Ook het gebruik van waterlopen en oevers door watersporters en recreanten kan een bedreiging vormen voor flora en fauna in en rond het water. Hier is een ecologische verantwoordelijkheid geboden.

Ontwerpers en ontwikkelaars

In Eindhoven zijn een groot aantal ontwerpbureaus actief in het domein van landschap, stedenbouw en architectuur. Over de noodzaak om groen en rood te verweven zijn de meesten het inmiddels wel eens. De wijze waarop dit vervolgens moet worden aangepakt is volop in discussie. In toenemende mate wordt van hen een visie gevraagd over de integratie van groen en rood om meer biodiversiteit in de stad te krijgen, o.a. om de stad klimaatresistenter te maken en de effecten van het hitte-eilandeffect te verminderen. Deze opgave moet ook nog eens gecombineerd worden met verdichting en een andere visie op mobiliteit.

Voor velen is de integratie van groen in gebouwen het zoveelste extra punt in het programma van eisen. Het conflicteert nogal eens met de gehanteerde esthetische uitgangspunten waarbij groen slechts als decoratief gezien wordt. Veel ontwerpen lijden dan ook aan green washing: een verplichte groenkleuring van presentatietekeningen, die door ontwikkelaars net zo makkelijk weer wegbezuinigd wordt. Gelukkig is bij een groeiende groep ontwerpers een meer holistische benadering van ontwerpen het uitgangspunt. Dat bleek onder meer uit een druk bezochte bijeenkomst over dit onderwerp bij Architectuurcentrum Eindhoven.

De ontwerpteams worden steeds vaker aangevuld met plantenexperts, ecologen (die ook moeten wennen aan integratie van hun vakgebied in gebouwontwerp), psychologen, filosofen, enzovoorts en worden toekomstige gebruikers eerder en anders betrokken bij opdrachtverlening, ontwerp en beheer. Deze paradigmashift kost tijd, denkkracht, inventiviteit maar vooral motivatie.

Ook zijn er diverse ontwikkelaars actief, al dan niet gelieerd aan bouwondernemingen of financiële instellingen. Elk streven ze hun eigen doelen naar. De gemeente stelt verplicht dat  ze bij nieuwe projecten zelf groen realiseren of anders bijdragen aan een fonds voor de aanleg van een nieuwe grotere groenstructuur  in de stad. Het nieuwe Victoriapark midden in het centrum is hier een mooi voorbeeld van. In dit park wordt de Gender weer bovengronds gebracht. Het risico is dat deze groene activiteiten ontwikkelaars de ruimte bieden voor ‘greenwashing’ en slechts dienen om hun groene imago op te poetsen.

Woningcorporaties en vastgoedeigenaren

In 2018 hebben de gemeente, woningcorporaties ‘thuis, Trudo, Woonbedrijf en Wooninc. en de huurdersvertegenwoordiging PEK (Platform Eindhovense Klantenraden) een het Duurzaamheidspact gesloten. Daarin werken ze samen aan duurzame oplossingen door gezamenlijke hulpbronnen optimaal te  benutten en door kennis en kunde te delen. In proefprojecten in Eindhoven worden CO2-neutrale woningen ontworpen, wordt onderhoud duurzamer uitgevoerd (zoals het Roefconcept), wordt er gewerkt aan collectieve energieoplossingen en wordt een circulaire aanpak gestimuleerd.

Helaas is het biodiverser maken van de woonomgeving nog geen integraal onderdeel van deze aanpak. Wel zijn er diverse projecten zoals het nieuwbouwproject ‘de Wiele’ waar een groene verbinding tussen Drentsdorp en de Wielewaal is gerealiseerd en participatie in projecten als Steenbreek,  Struikroven en Gewildgroei. Men beseft dat er een cultuuromslag nodig.

Een meer integrale aanpak is wenselijk. De corporaties zijn mede verantwoordelijk voor de leefomgeving van een substantieel aantal Eindhovenaren. Ze kunnen hun vastgoed “symbiotisch” maken, waardoor ze niet alleen mensen, maar ook dieren goed huisvesten. Er zijn vaak maar kleine aanpassingen nodig in het programma van eisen, ontwerp, keuze  materiaal gebruik en  onderhoud en beheer om grote stappen te maken. Bewoners uit kwetsbare groepen hebben vooral baat bij meer groen in de buurt: gezonde lucht, minder stress en uitnodiging om te bewegen (Kloostermann e.a. 2020).

Buurtbewoners

Eindhoven heeft een veelheid aan woonbuurten met een verschillende vergroeningsgraad. Oude lintbebouwing met ruime tuinen, groenarme binnenstedelijke woonbuurten, oude en nieuwe villawijken met veel groen, vooroorlogse buurten aangelegd als tuindorpen, – sommige stenig (Lakerlopen) en andere groen (Philipsdorp) en ruim opgezette naoorlogse wijken. Bewoners  kunnen hun eigen privé territorium  beheren en zo nodig vergroenen door te ontharden, klimplaten tegen schuttingen te laten groeien en door bloeiende en vruchtdragende struiken en bomen te planten.  ‘Zien vergroenen, doet vergroenen’ kan het motto zijn.

Ook op buurtniveau is nog veel meer mogelijk. Wanneer er in de buurt plek wordt gemaakt  voor biodivers grasland worden insecten en kleine dieren aangetrokken. Insectenhotels en bijenkorven kunnen worden neergezet. Ook overgebleven steenhopen trekken insecten aan, net als bladeren en zandhopen. Neststenen en nestkastjes aan de muur geven vogels en onderdak. In veel Eindhovense buurten zijn al initiatieven genomen. Ook is er nog veel mogelijk op het vlak van het verwijderen  van tegels en vergroening. Een initiatief als Struikroven heeft laten zien dat onconventionele oplossingen mogelijk zijn.

Systeemvernieuwers

De laatste decennia zijn er veel burgerinitiatieven genomen om groengebieden in de stad te behouden en herstellen. Voorbeelden zijn de Genneper hoeve en het Wasven. Van Onna typeert hen als ‘systeemvernieuwers’ omdat ze niet alleen groen behouden en herstellen maar daarbij ook verbindingen leggen met het sociale domein. Door een continu proces waarin natuurontwikkeling, voedselproductie en -consumptie, arbeidsdeelname en participatie door burgers vorm is gegeven zijn groene oases ontstaan met een grote biodiversiteit. Tevens leveren degelijke burgerinitiatieven een belangrijke rol bij de ontwikkeling van een groene gemeenschappen waarbinnen professionals en vrijwilligers, ouderen en jongeren, nieuwkomers en gevestigden samenwerken met de natuur. Door voorlichting en kennisverspreiding kunnen ze andere deelnemers inspireren en uitdagen. Omgekeerd kunnen andere spelers de systeemvernieuwers faciliteren en subsidiëren (Van Kempen, 2024).

Platforms en groengroepen

Er zijn diverse organisaties en individuen in de stad die zich bezig houden met groenbeheer, bescherming of ontwikkelingen. Het IVN, Trefpunt Groen Eindhoven, de Stichting Biotope City, Architectuurcentrum Eindhoven en vele andere groene organisaties zijn in Eindhoven aanjagers van educatie en idee- en visievorming. Zij kunnen wijzen op de noodzaak van vergroening, visies en ideeën ontwikkelen, netwerken vormen en stadsboswachters aanstellen. Ook de jaarlijkse benoemde klimaatburgemeester kan zo’n rol spelen. Organisaties zoals de Henri van Abbe Stichting en de Stichting Bescherming Wederopbouw Erfgoed Eindhoven vervullen een essentiële rol bij het behouden en versterken van de cultuur-historische laag in het gelaagde landschap. 

Regeneratieve landbouw en volkstuinen

In toenemende mate worden door organisaties, zoals Herenboeren, het Wasven, de Genneper hoeve, en de stichting Stadsakkers, initiatieven genomen om de landbouw rondom Eindhoven regeneratief te maken. De door de gemeente beheerde gronden worden uitgegeven aan boeren die bereid zijn rekening te houden met de bodemkwaliteit en de biodiversiteit.

Er zijn ook diverse volkstuinen in de stad meestal gesitueerd op grond van de gemeente. Ze leveren niet alleen een bijdrage aan de gezondheid van en gemeenschapszin voor haar leden. Ze kunnen ook de biodiversiteit in de stad vergroten. Voorwaarde is wel dat er onder bepaalde voorwaarden groente en fruit gekweekt wordt. Geen pesticide, geen kunstmest en verstandig gebruik van materialen. De gemeente kan in haar pachtvoorwaarden hieraan voorwaarden stellen. Ook hier is nog een wereld te winnen.

 

4.3. Naar een groen pact

Het overzicht laat zien dat er al  veel bilaterale contacten zijn  en afspraken gemaakt (kunnen) worden, met name tussen de gemeente en afzonderlijke stakeholders. De bescherming van ecosystemen en de vergroting van de biodiversiteit lukt niet zonder de inspanningen van alle stakeholders. Multilaterale afspraken zijn nodig. Een groen pact tussen alle betrokken zou een grote stap vooruit zijn. Het Charta für das Berliner Stadgrün kan hierbij als voorbeeld dienen. Participatie van alle partijen kan de veerkracht en het aanpassingsvermogen van het stedelijk groen vergroten en een gezamenlijk begrip van het functioneren van het landschappelijk systeem bij alle deelnemers kan  risico op schade en kapitaalvernietiging voorkomen.

In het pact kunnen zaken geregeld worden als:

  • Het veiligstellen van het groen in de stad en het benutten van de mogelijkheden. Hierbij is extra aandacht voor het verbinden van bestaande groene gebieden om ecologische corridors te verkrijgen geboden.
  • Zonering van groene ruimtes in gebieden voor natuur en gebieden voor de mens (ontmoeten, bewegen en ontspannen). Om te voorkomen dat deze zonering tot minder voor de mens toegankelijke ruimtes leidt kunnen naast publieke ook institutionele en parochiale ruimtes verder worden vergroend en opengesteld.
  • Het volgen van de landschappelijke logica bij nieuwe projecten  waarbij het bestaand groen als uitgangspunt wordt genomen. Door aanhechting, verbinding en inbedding in de ecologische en historische lagen van de stad kan de identiteit versterkt worden. Wanneer er onvoldoende groen gerealiseerd kan worden is compensatie elders geboden.
  • Rekening houden met de veranderende eisen ten aanzien van type groen met het oog op klimaatadaptie, voedselzekerheid en biodiversiteit. Dit kan door het vergroten van het vermogen tot waterberging en verkoeling; het bevorderen van ecologische voedselproductie binnen de stadsgrenzen met bijvoorbeeld voedselbossen e.d.
  • Samen zorg dragen voor de kwaliteit van de groene infrastructuur door gemeenschappelijk inrichting, onderhoud en beheer.

 

  1. Krijgt de natuur ook een stem?

Bovenstaande initiatieven en concepten doen recht aan wat in paragraaf 2 een antropo-excentrische benadering genoemd wordt. Er wordt uitgegaan van een samenwerking tussen actoren binnen de grenzen van het ecosysteem ten einde het ‘life support system’ in stand te houden. Naast de eco-diensten die de natuur ons levert dienen we ook oog te hebben voor de intrinsieke waarde van de natuur zelf. Ze is niet alleen belangrijk voor het voortbestaan van de mens  maar omwille van zich zelf. Ze heeft het recht om te bestaan, te floreren, te gedijen en ecologische processen in stand te houden.

‘Rechten van de natuur’ is een filosofisch en juridisch concept dat stelt dat de natuur inherente rechten heeft, net als de mens. Latour pleitte in 1991 al in Het parlement van de dingen (Latour, 2020) voor een politieke stem voor niet-menselijke entiteiten. In dit parlement van de dingen verbindt hij politiek, wetenschap en bureaucratie op een nieuwe niet-hiërarchische manier met elkaar om de belangen van niet-menselijke wezens en entiteiten te kunnen representeren. Het parlement legt slechts rekenschap af van wat al onder ons bestaat. Het articuleert wat reeds informeel bestaat. In zijn kielzog pleiten ecologen, politici en juristen voor het borgen van de rechten van de natuur.

Volgens Jessica den Outer (2023)  gaat het hierbij niet alleen over het recht van de natuur, maar ook over een dialoog over de verhouding van mensen tot de natuur. Via ‘voogdijconstructies’ kan de natuur een stem krijgen. Mooi voorbeeld is de bescherming van de lagune Mar Menor in Spanje (Den Outer, 2023, p. 99 e.v.). In de loop van 2022 kreeg het gebied als eerste natuurreservaat in Europa rechtspersoonlijkheid. Hierdoor kan elke burger naar de rechtbank stappen om de rechten van het natuurgebied te verdedigen. Er is daarnaast een voogdij-constructie gevormd bestaande uit:

  • Een commissie van afgevaardigden die belast is met bescherming, behoud onderhoud en herstel.
  • Een toezichtcommissie, voogden en beschermers, die elke vier jaar na gemeenteraadsverkiezingen wordt aangewezen.
  • Een wetenschappelijke commissie die onderzoek doet naar en rapporteert over de staat van de lagune.

Is het belang van de rivier de Dommel en haar oevers als drager van ons ecosysteem niet zo groot dat ze deze ook juridische status zou moeten krijgen?

 

Over de auteurs:

Jos Smeets studeerde sociale geografie en werkte als universitair hoofddocent bij de leerstoelgroep Real Estate Management & Development van de Faculteit Bouwkunde TU/e. Momenteel is hij secretaris van Trefpunt Groen Eindhoven.

Kees Doevendans was tot voor kort universitair hoofddocent Stedenbouw bij de Faculteit Bouwkunde  TU/e. Daarnaast was hij gasthoogleraar aan de KU Leuven, waar hij geschiedenis en theorie van de stedenbouw doceerde.

 

Foto inzet: Park Meerland, Architectuurcentrum Eindhoven

 

Referenties

Andela Gerrie (2005), Licht op Groen. Parken en plantsoenen in Eindhoven, Architectuurcentrum Eindhoven

Doevendans, Kees (2007), ‘De institutionele stad. Begrenzing en ontgrenzing van stedelijke ruimtes’, in: Jos Smeets (red), 11X040 Stichting Trudo Eindhoven pp. 197-218.

Corboz, A. (1997), ‘Het territorium als palimpsest’, in: Tuinkunst, nr 3

Gemeente Eindhoven (2017), Groenbeleidsplan Eindhoven

Gemeente Eindhoven (2024), Ontwerp Omgevingsvisie Eindhoven

Hamilton, Clive (2018), De provocerende aarde. Over het lot van de mens in het antropoceen. Klement

Herps, Bert (2024) We zijn er geweest… Een filosofische ontdekkingsreis door het antropoceen, Aspect Soesterberg.

Kempen, van Alfred, (2024) Groen in alles wat we doen. Duurzaam ondernemen vanuit een ecologisch liberale filosofie. Noordboek

Klostermann e.a. Groenvoorzieningen in sociale woningbouw. WUR, 2020

Kleinherenbrink, Arjen (2022). De constructie van de wereld. De filosofie van Bruno Latour, Boom, Amsterdam Langenberg,

Onna, Norbert van (2021), Eindhoven Evergreen – De Groen(t)e Revolutie. Archehov Publishers, p. 19-38

Latour, Bruno (2017), Oog in oog met Gaia. Acht lezingen over het Nieuwe Klimaatregime Octavo publicaties.

Latour, Bruno (2020), Het parlement van de dingen. Over Gaia en de representatie van niet- mensen. Boom Amsterdam.

Herps Bert (2024) We zijn er geweest … Een filosofische ontdekkingsreis door het antropoceen. Aspect.

Kim, Joan J. H. et al (2023) ‘Conceptualizing Human–Nature Relationships: Implications of Human Exceptionalist Thinking for Sustainability and Conservation’, In: Topics in Cognitive Science 15, 357–387

Mul, Jos de (2024), Welkom in het symbioceen. Over verstrengeling van natuur, cultuur en techniek. Boom

Nijhuis, Stephan (2021) ‘Toekomstig bestendige buitenplaatsen. Een regionale ontwerp-benadering voor historische buitenverblijven in landschappelijke context’, Bulletin KNOB jaargang 120, nr 4 p. 62-74

Onna Edwin van, (2021) ‘Een Groene Revolutie’, in: Norbert van Onna, Eindhoven Evergreen – De Groen(t)e Revolutie. Archehov Publishers, p. 19-38

Outer den, Jessica (2023), Rechten voor de Natuur, Lemniscaat, Rotterdam 2023.

Schouten, Matthijs (2018), Spiegel van de natuur. Het natuurbeeld in cultuur historisch perspectief. KNNV Uitgeverij, Zeist

Stuiver, Marian (2023), De Symbiotische Stad: Een enkeltje Natuur Centraal in urbane transformaties. Wageningen University & Research: Wageningen

Vink, Jacques, Piet Vollaard, Niels de Zwarte (2024), Stadsnatuur bouwen. Naar een natuurinclusieve architectuur. Nai010uitgevers, Rotterdam.

Vuyk Kees, (2024), De weg van de natuur. Over de grote ontworteling. Ten Have Utrecht,

Weelden Dirk van (2022), ‘Samenleven met anders-dan-menselijk leven’, De Gids, nummer 5. Stichting de Gids Amsterdam.

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en ontvang het laatste nieuws in je inbox