archief / downloads

Gezonde verdichting: afsluitend essay

The music of change

We are the music makers,

And we are the dreamers of the dreams

Arthur O’Shaughnessy, 1874

 

Gezonde verdichting

Op uitnodiging van Architectuurcentrum Eindhoven stelde Falsework het afgelopen jaar vijf lezingen samen rondom het thema Gezonde Verdichting. De twee elementen waaruit dat thema bestaat – het eerste een ambitie, het tweede een ogenschijnlijke noodzaak zijn al langer onderwerp van gesprek in kringen van stedenbouw, architectuur en planning. Vraagstukken rondom gezonde verdichting spelen, zeker nadat corona de relatie tussen ruimte en ziekte op een meedogenloze manier zichtbaar maakte, in de meeste gesprekken rondom ruimtelijke ordening dan ook een belangrijke rol. Toch is het begrip gezondheid in die context niet direct te omkaderen: wie nadenkt over de relatie tussen gezond zijn (of beter worden) en de bebouwde omgeving komt onvermijdelijk tot de conclusie dat het daarbij niet louter gaat over ziekte en genezing, of over zorg en zorgverlening, maar ook over mentaal welzijn, over preventie, over vormen van samenleven, over gelijkheid en gelijkwaardigheid, over het nu en over de (verre) toekomst – en uiteindelijk ook over de gezondheid van de planeet als geheel. De lezingenserie is dan ook vanuit de breedte vormgegeven: er is niet gepoogd om een rigide kader te formuleren, maar juist om een podium te geven aan een veelvoud aan thema’s en associaties. Uiteindelijk is een, volgens ons, indrukwekkende waaier aan perspectieven gepresenteerd, en is een grote diversiteit aan (ruimtelijke) observaties rondom het thema van gezonde verdichting aan de orde gekomen.

Ook in dit samenvattende essay blijven we weg van té resolute conclusies. Dat kan eigenlijk niet anders: zowel uitdagingen als oplossingen zijn te zeer met andere (ruimtelijke) componenten verweven, en ook te veel gebonden aan een specifieke locatie, om in algemeenheden te kunnen spreken. Wél is getracht om de rijkdom aan gedachten en instrumenten die door de vijf sprekers is gepresenteerd samen te voegen tot een concluderend en overstijgend narratief, waarin onvermijdelijk ook onze persoonlijke gedachten en bevindingen zullen doorschemeren.

Wij hopen dat dit schrijven aanzet tot een meer uitgebreide verkenning van een thema dat, als absolute voorwaarde voor (het waarborgen van) ons gezamenlijke welzijn, een cruciaal onderdeel vormt van het debat rondom de inrichting van onze steden. Het werk en de gedachten van de vijf uitgenodigde sprekers is wat ons betreft het perfecte vertrekpunt van die verkenning. Overal in het stedenbouwkundige en architectonische debat in Nederland en België zijn bijdragen van hun hand terug te vinden, maar als we toch naar een passend beginpunt moeten wijzen: op de website van het Architectuurcentrum Eindhoven zijn verslagen van de lezingen die zij gaven in Eindhoven terug te vinden.

 

 

Lezingen:

Tijdens de eerste lezing toonde oud-Rijksbouwmeester Floris Alkemade ons de geschiedenis van de Nederlandse stadsontwikkeling vanuit een vogelvluchtperspectief dat hij zich eigen heeft gemaakt vanuit zijn rol als zelfstandig architect maar vooral ook als voormalig rijksbouwmeester. Vanuit dat perspectief, scherp geslepen door haar steeds tegen maatschappelijke tendensen en actualiteiten te houden, ontstond onder andere de prijsvraag Who Cares, onder coördinatie vanuit Atelier Rijksbouwmeester, waarin expliciet werd gezocht naar ontwikkelpartijen die vanuit gezondheidsperspectief, en in samenwerking met één of meer zorgpartijen, toekomstgerichte ontwerpen voor een wijk konden maken. Het tegengaan van eenzaamheid, het stimuleren van beweging, en het creëren van een gemeenschap die voor elkaar zorgt waren de belangrijkste ambities van Who Cares omdat sociale en ruimtelijke thema’s, zo stelt Alkemade, nadrukkelijk met elkaar zijn verbonden.

In de tweede lezing stelde de tweede Vlaams Bouwmeester (2005-2010) en stedenbouwkundige Marcel Smets kritische vragen bij de ruimtelijke modellen die we gebruiken om onze steden te verdichten. Veel hoogbouwprojecten – al dan niet voorzien van alleen voor bewoners toegankelijke buitenruimten – lijken enkel te zijn gemotiveerd vanuit marktdenken, en slagen er dientengevolge niet in om een bijdrage te leveren aan het (gezond) samenleven in brede zin. Dit leidt tot zeer kritische uitspraken van zijn kant, en ook tot een vraag die beantwoord wordt door haar te stellen: zijn we de stad wel op een gezonde manier aan het verdichten? Het continuüm van collectieve ruimtes is volgens Smets de kern van de opgave van de gezonde stad en juist daar ontbreekt het meer en meer aan. Daarbij zijn hoge woontorens, nog los van hun extreem bescheiden bijdrage aan een vitaal en levend(ig) openbaar domein, niet eens het beste of meest effectieve model voor het creëren van hoge stedelijke dichtheden.

Op de derde avond gingen we in gesprek met Don Murphy, de nieuwe supervisor van het centrum van Eindhoven en met Jeroen de Willigen, stedenbouwkundige en oud-stadsbouwmeester van Groningen. Beiden reflecteerden, zowel vanuit ervaringen uit het verleden als vanuit de huidige opgave in en rondom het centrum van Eindhoven, over de juiste bestuursmiddelen voor het gezond verdichten van een stad. Welke rol speelt een een supervisor, en hoe kan die zich tegelijkertijd constructief én kritisch opstellen? Welke rol is er weggelegd voor voor politiek en politici, en hoe kan het krachtenveld van kapitaal een gezond publiek tegengeluid krijgen? Suggesties die de revue passeren zijn: specifiek maken van opgaven én oplossingen, vreemd kapitaal weghouden uit stadsontwikkeling, lokale belangen behartigen en, tot slot, je rol als supervisor zuiver en conflictvrij houden door niet ook als bureau betrokken te zijn bij projecten in de stad of het gebied waarvan het bouwmeesterschap je is toevertrouwd.

De vierde lezing werd gegeven door curator, moderator en educator Saskia van Stein. Zij presenteerde haar onderzoek naar de verbeeldingskracht van de Walt Disney Company en de relatie tussen stedenbouw en het instrumentarium van verbeelding dat het concern ontwikkelde. Er zijn paralellen te trekken tussen de dromen-machine van Disney en de (bewust en onbewust gegroeide) verhalen en identiteiten die mensen beweegt om naar bepaalde steden te trekken: het narratief van de fantasie en dat van de stad zijn soms moeilijk van elkaar te onderscheiden. Wie zijn de mensen die naar steden toetrekken, en hoe kiezen ze hun bestemming? Voor welke dromen of idealen komen ze naar Eindhoven? Of naar een stad in het algemeen? Hoe werkt de symboliek van stad en stedenbouw – en voor wie of wat bouwen we eigenlijk? Stedenbouwkundige Lena Knappers, auteur van het boek Opening Cities – Migrants in Urban Space, vulde deze avond aan met een reflectie op migratie, in en naar grote steden.

De laatste avond stond in het teken van groen in de stad. Ecoloog en toegepast onderzoeker Robbert Snep sprak over de uitdaging om een stad, wijk of straat groen, biodivers en kwaliteitsvol te houden als we er met méér inwoners in gaan wonen. Omdat ecosystemen niet stoppen bij de grenzen van steden of landen raakt dit thema direct aan de grote, globale vraagstukken rondom klimaat en klimaatverandering, zoals de opwarming van de aarde, de afname van biodiversiteit en de vervuiling van lucht, grond en water. Ecoloog Gijs Meijer lichtte deze avond ook zijn toegepaste onderzoek naar de biodiversiteit in Eindhoven toe.

 

 

Systeemverandering

Steden gezond(er) verdichten is alleen mogelijk onder regie van een publieke zaak die sterker, machtiger en daadkrachtiger is dan ze nu is. Door de markt gedreven spelers – die vooraleerst functioneren vanuit een drang naar groei en kapitaalvermeerdering – zijn niet in staat gebleken om processen van stadsontwikkeling voldoende te dooraderen met de (ethische) principes en basisingrediënten die nodig zijn om de leefomgeving voor iedereen, op de lange termijn, gezond te maken. Dit betekent dat een systeemverandering noodzakelijk is om onze steden leefbaarder te maken en/of te houden: er moeten nieuwe manieren van stadsontwikkeling worden uitgevonden. Dat betekent een ingrijpende omslag. Hoe die omslag concreet gestalte kan krijgen zal de komende jaren moeten blijken, maar één ding is zeker: ze vraagt om overtuiging- en verbeeldingskracht. Om ideeën en verhalen die voortkomen uit een honger naar een betere toekomst. Om nieuwe geluiden. Vandaar: the music of change.

 

Een meer rechtvaardige verdeling van gezondheid

Het grondthema van de gezonde stad is een rechtvaardige en gelijk(waardig)e toegang tot de ruimten en voorzieningen die voor die gezondheid zorgen. Solidariteit, collectiviteit en een eerlijke(re) verdeling van welvaart en welzijn waren, hoezeer de invalshoeken en onderwerpen ook verschilden per avond, terugkerende onderwerpen in iedere presentatie en ieder gesprek. De conclusie die daaruit kan worden getrokken voorspelbaar maar belangrijk: het kleiner maken van ongelijkheid zal leiden tot een gezondere stad als geheel.

Gezondheid in relatie tot de stad laat zich onderverdelen in zaken die zich kenmerken als directe gezondheid en indirecte gezondheid. Directe gezondheid gaat over meetbare kwaliteiten: levensverwachting, hittestress en luchtkwaliteit, de nabijheid van openbaar groen per bewoner. Indirecte gezondheid heeft te maken met moeilijker te meten zaken: stress, eenzaamheid, een gevoel van zeggenschap over jezelf en je omgeving, de mate van toegang tot de samenleving.

Deze factoren maken van gezondheid een uitgesproken sociaal thema dat aan veel aspecten van de ‘stand van de samenleving’ raakt: zo is (ervaren) gezondheid vrij direct gerelateerd aan inkomen, aan woonsituatie en -plaats, en zelfs aan opleidingsniveau. De huidige verdeling van ruimte en welvaart in Nederland bepaalt (mede) de gezondheid van haar inwoners, en dat is een stuitend gegeven dat we ons allemaal moeten aantrekken. Want, zo parafraseerde Floris Alkemade de Franse filosofe Simone de Beauvoir: de omgang met kwetsbaren is het ware gezicht van de maatschappij.

In het solidariteitsvraagstuk zijn sociale thema’s sterk verweven met ruimtelijke thema’s. Dat betekent dat het stedenbouwkundig metier – dat zich van oorsprong bezighoudt met het al dan niet rechtvaardig verdelen van beschikbare ruimte – een rol kan spelen bij het verkleinen van verschillen tussen Nederlanders. Het waarborgen van de zeggenschap van stadsbewoners is daarbij in een verdichtende stad essentieel: is en voelt de stad van jou? En, zo ja, hoe kan dat zo blijven temidden van instromend kapitaal en het accomoderen van ambitieuze vastgoedprojecten ten behoeve van ‘het internationale allure’ van een stad of wijk? Op die beide vragen zijn op dit moment helaas geen pasklare antwoorden te vinden.

Mede hierom is het essentieel om steeds kritisch te blijven onderzoeken welke ruimtelijke vragen we eigenlijk proberen te beantwoorden, met name op het gebied van huisvesting en woningbouw. Er bestaat een grote discrepantie tussen vraag en aanbod op de woningmarkt: zo toonde Alkemade dat er in Nederland 5 miljoen eengezinswoningen staan, maar dat er maar 2,6 miljoen gezinnen met kinderen zijn. Er is dan ook geen behoefte aan nóg meer woningen voor gezinnen, maar juist aan andere woonvormen – bijvoorbeeld voor ouderen, voor alleenstaanden, en voor starters. Hoewel het voor de hand ligt om de woningproductie af te stemmen op prognoses van demografische verschuivingen, gebeurt dat op dit moment nog niet: van de nieuw opgeleverde woningen in 2021 viel bijvoorbeeld nog altijd 54 procent in de categorie ‘gezinswoning’ (onderzoekplatform woonopgave, 2023). Dat is erg jammer: zolang we niet voldoende inspelen op veranderingen in woonbehoefte is het woningvraagstuk niet alleen een kwestie van kwantiteit, maar vooral ook van (de juiste) kwaliteit.

Demografische verschuivingen als gevolg van (buitenlandse) migratie zijn in deze context extra uitdagend: stromen nieuwkomers en vertrekkers zijn onderhevig aan grote fluctuaties, en daarom wispelturig en vaak moeilijk te voorspellen. Vooral de opvang en huisvesting van asielzoekers laat in Nederland, door grote financieringstekorten die voortkomen uit die wispelturigheid, daardoor structureel te wensen over. Stedenbouwkundige Lena Knappers laat zien dat er grote stappen te zetten zijn op het gebied van (waardige en bestendige) opvang van nieuwkomers en – als vervolg – een kwaliteitsvolle en duurzame verankering van plekken voor migranten binnen een bestaande stedelijke context. Op dit moment, stelt Knappers, is er geen overtuigende strategie om nieuwkomers op te nemen in onze steden en samenlevingen: opvang gebeurt ad hoc en zonder rekening te houden met de openbare ruimte of aansluitingen op de context. Daarmee wordt een passend antwoord op een prangend en omvangrijk huisvestingsvraagstuk gefrustreerd: Knappers stelt dat een meer diverse en op de lange termijn gerichte aanpak noodzakelijk is om het opnemen van verschillende stromen migranten in de Nederlandse samenleving mogelijk te maken.

Dat geldt, aan het andere einde van het spectrum, óók voor hoogopgeleide kennismigranten. Eindhoven is een stad van twee snelheden: enerzijds herbergt de stad een aantal sociaal complexe, historische (arbeiders)wijken, anderzijds speelt ook de internationale dynamiek van Brainport Eindhoven, die een grote aantrekkingskracht uitoefent op een hoogopgeleide beroepsbevolking, een steeds grotere rol. Het is zaak om de verdichting van Eindhoven, die zich logischerwijs veelal richt op de meer daadkrachtige, eenvoudige doelgroepen rondom de Brainport, ook ten bate te laten komen van hen die geen toegang hebben tot deze ‘snelle’ en kostbare stadsprojecten. Een gezonde verweving van doelgroepen en programma’s is daar een belangrijk onderdeel van.

 

 

Karakter: verdichting binnen de eigenheid en identiteit van de bestaande stad

Een stad of wijk verdichten betekent woningen toevoegen. Maar hoe meer er wordt toegevoegd, hoe meer het bestaande wordt aangelengd. Dat roept vragen op: hoe te verdichten zonder het bestaande te beschadigen? Hoe bewaak of versterk je de identiteit van een plek? Hoe borg je ruimtelijke kwaliteit en karakter?

Antwoorden op deze vragen verschillen per plek, per moment en per opgave. Vaak liggen ze besloten in de geschiedenis en de morfologie – zowel op het kleine als het grote schaalniveau. Eindhoven is, in dit geval, een interessant voorbeeld. Het is van oudsher geen stad met een opbouw rondom één kern zoals, bijvoorbeeld, Amsterdam: Eindhoven is ontstaan vanuit een verzameling van aan elkaar gegroeide dorpen die langzaam zijn veranderd in stadswijken. Deze ontstaansgeschiedenis is nog altijd duidelijk leesbaar in de huidige vorm van de stad. In veel recente toekomstplannen voor Eindhoven wordt echter een verschuiving naar een ander, feitelijk aan de stad oneigen model voorgesteld: er wordt ingezet op een sterke verdichting van het stationsgebied, waardoor een stad met één uitgesproken centrum, met projecten als Fellenoord, District E, VDMA, Emmasingelkwadrant, zal ontstaan. Dit model weerspiegelt een groeiambitie die in veel steden wordt uitgesproken: een central business district met een skyline(tje) van hoogbouw, waarvan het businessmodel en de beeldtaal min of meer identiek zijn aan die van talloze andere verdichtingsprojecten overal ter wereld. Dit model breekt, zowel in functionele als in symbolische zin, met het stedelijke DNA waarin de identiteit van Eindhoven ligt besloten.

Opteren voor een generiek stadsmodel brengt risico’s met zich mee: naarmate er meer gebiedsontwikkelingen op gelijkaardige wijze tot stand komen beginnen plekken en wijken overal in het land steeds meer op elkaar te lijken. Daar moeten we voor waken, stelt supervisor Don Murphy: de opgave moet niet zijn om voor iedere stad een Algemeen Uitbreidingsplan te maken, maar juist om voor iedere stad een Specifiek Inbreidingsplan op te stellen, dat voorkomt dat wijken in Utrecht, Amsterdam, Leiden of Eindhoven op een bepaald moment eigenlijk niet meer van elkaar te onderscheiden zijn.

Jeroen de Willigen, voormalig stadsbouwmeester van Groningen, deelt die oproep tot specifiekheid. Een uniek en passend karakter begint bij de processen die leiden tot stedelijke: de identiteit van de stad, stellen hij en Murphy, ligt besloten in hoe de stad wordt ontwikkeld, en wie die ontwikkeling financiert. Wie de continuïteit van de stad wil bewaken zal dan ook moeten zoeken naar nieuwe modellen en (publieke) spelers die een robuust tegenwicht kunnen bieden aan hit-and-run ontwikkelingen.

Ook voormalig Vlaams Bouwmeester Marcel Smets toont zich zeer kritisch over de vele cookie cutter verdichtingsprojecten die wereldwijd uit de grond worden gestampt. In een uitgebreide en gedetailleerde beschouwing met een dito titel – Systematische afweging van de argumenten waarop vertoog inzake stadsverdichting is gestoeld – pleitte hij voor stedenbouwkundige samenhang op de schaal van de stad als geheel. Het bouwen van hoogbouw moet volgens hem gebeuren met de grootst mogelijke voorzichtigheid, om de paradox van het ‘stadsicoon’ te vermijden: hoe meer iconen er naast elkaar staan, hoe minder iconisch ze immers worden. Hij concludeert: de ambitie om de torens te individualiseren door ze vormelijk van elkaar te onderscheiden botst al gauw op haar limieten. Het ene icoon doodt het andere. Wat overblijft is een stadsgezicht waarin men de individuele constructies niet langer onderscheidt. Want een verdichtingscomplex staat niet op zichzelf, maar dient stedenbouwkundig ingepast in zijn directe omgeving en in de totaalvorm van de omringende stad.

Die laatste stelling roept ook de vraag op wat de grootschalige geplande ontwikkelingen in het centrum van Eindhoven betekenen voor de overige delen van de stad. Ook langs historische linten, in oude wijken en andere bestaande structuren zullen tal van verdichtingsprojecten worden uitgevoerd. Zullen die zich, eigenzinnig en ‘Eindhovens’, voegen naar het bestaande DNA van de plek? Het definiëren – en vervolgens doorgeven – van dat DNA is volgens Don Murphy en Jeroen de Willigen de kern van de opgave van (gezonde en robuuste) verdichting.

 

 

Het publieke domein: het belang van de openbare ruimte

Het publieke domein is het belangrijkste eigendom van een stad. Verdichting zorgt voor extra druk(te) in dat domein: de beschikbare ruimte moet met meer mensen worden gedeeld en nieuwe bebouwing komt soms in de plaats van voorheen publiek toegankelijke plekken. Het is zaak om het openbare domein steeds zo zorgvuldig mogelijk in te richten, zodat de ruimtelijke en sociale waarde ervan ook bij verdere verdichting van de stad gegarandeerd blijft.

Marcel Smets maakt zich echter zorgen over de publieke buitenruimte in de stad: het openbare domein versnippert en wordt op veel plekken omgezet in afgesloten en/of niet voor iedereen toegankelijk privé-eigendom. Betaalde terassen, georganiseerde sportvelden en binnentuinen die enkel voor de bewoners van een specifiek wooncomplex toegankelijk zijn, laten weinig ruimte over voor spontane ontmoetingen, informeel gebruik of creatieve toe-eigening. Wie kiest om buitenruimte exclusief te maken – in binnentuinen, daktuinen of gedeelde balkons – mist een kans om het openbare domein te verrijken en een waardevolle interactie tussen gebouw en stad tot stand te brengen, stelt Smets.

Daarnaast wordt juist in het openbare domein het effect van klimaatverandering op (gezond) leven in de stad expliciet zichtbaar. De voorspelde toename van hittestress en het afnemen van biodiversiteit zijn zorgwekkende ontwikkelingen die de bewoonbaarheid van de stad in de toekomst onder druk zetten. Ingrijpen is geboden: in het ontwerp van groen en gebouwen moeten wij ook nu al rekening houden met de realiteit van 2050 – en verder. De alarmerende voorspellingen rondom klimaatverandering zouden daarom op het netvlies van iedere stedenbouwkundige gebrand moeten zijn, zo stelt ecoloog en onderzoeker Robbert Snep. Hij benadrukt de – wetenschappelijk bewezen – positieve rol die groen(e ruimte) speelt in de levens van stadsbewoners: een groenere stad leidt tot minder diabetes, minder hart- en vaatziekten en een hogere levensverwachting van senioren. Hieraan hangen, naast voor de hand liggende sociale winst, ook financiële voordelen: groen verlaagt zorgbehoeften en leidt daarmee tot kostenreductie. Maar, vraagt Snep zich af, wordt het juiste groen ingezet op het juiste schaalniveau om de prestaties te leveren die we willen? Dat is zeker niet altijd het geval: uit zijn onderzoeken blijkt dat er een grote discrepantie bestaat tussen de renders en ontwerpbeelden en het werkelijk gerealiseerde groen. Dat komt omdat stedenbouwkundige processen niet werkelijk zijn ingericht op het belang van groen, stelt Snep: groenaanleg wordt beschouwd als een extra kost, in plaats van als baat.

Ook ecoloog Gijs Meijer observeert dat groene bedoelingen niet altijd leiden tot (voldoende) groene effecten. Voor een reality check mat hij de biodiversiteit in Eindhoven op verschillende plekken – en kwam tot de conclusie dat lang niet alle groenaanleg het beoogde effect heeft. Om meer grip te krijgen op deze materie is volgens Meijer een masterplan biodiversiteit en hittestress voor de stad Eindhoven nodig.

 

 

Methoden om de stad gezond te verdichten

De belangrijkste conclusie uit de serie Gezond Verdichten is dat enige mate van systeemverandering nodig is: de vraagstukken waar een stad als Eindhoven voor staat kunnen niet ordentelijk worden opgelost met de geijkte methoden. Financieringsmodellen, ontwikkelprocessen en sturingsmechanismen uit de 20e eeuw, waarin stadsontwikkeling voornamelijk -uitbreiding betekende, zijn lang niet altijd effectief in de complexe, hoogstedelijke context van een bestaande stad. Inbreiding, klimaatverandering, rechtvaardigheid en de samenhang van de stad op lange termijn zijn geen thema’s die je kunt overlaten aan ontwikkelaars en beleggers met belangen op de (zeer) korte termijn of aandeelhouders die gefixeerd zijn op return-on-investment.

Dat alles anders moet, is natuurlijk makkelijker gezegd dan gedaan. Toch zijn in de lezingenserie een aantal concrete handreikingen voor gezonde systeemverandering gedaan:

  • Floris Alkemade: Los de huidige mismatch tussen woonbehoeften en woningmarkt op. Ga op zoek naar nieuwe woonvormen, waarin sociale en ruimtelijke vraagstukken met elkaar worden verweven. Combineer uitdagingen met elkaar: juist in complexiteit kunnen koppelkansen en onverwachte winsten worden gevonden.
  • Marcel Smets: Laat het belang van het openbaar domein, en dus van stedelijke levendigheid en dynamiek, zwaar meewegen in de conceptie en het ontwerp van gebouwen. Kijk verder dan de woontoren: niet alleen voegt dat model weinig ruimtelijke en sociale waarde toe aan de stad, maar het zorgt niet eens voor een maximale verdichting.
  • Jeroen de Willigen: Een sterk stadsbestuur met krachtige ambtenaren kan (en moet!) de publieke ambities veel hoger leggen dan nu het geval is. Daarnaast moet een stad het mandaat en de middelen hebben voor het strategisch opkopen van panden waarvan een publieke ontwikkeling de stad ten goede zou komen.
  • Don Murphy: Wees voorzichtig met buitenlandse geldstromen: ga zoveel mogelijk op zoek naar lokaal kapitaal. Lokale partijen met een stevige vastgoedportefeuille hebben belang bij een zichtbare, langdurige en positieve aanwezigheid in de stad. Creëer daarnaast een ontwerpklimaat dat debat, samenwerken en jong ontwerptalent
  • Saskia van Stein: Vier de kracht van verbeelding. Een aansprekend en meeslepend narratief is een absolute voorwaarde voor succes – of het nu om een pretpark, een bedrijf met een miljardenomzet, een nieuwe gezonde buurt of een stad met een verdichtingsopgave gaat.
  • Lena Knappers: Migranten in allerlei soorten en maten zijn een belangrijk en niet weg te denken bevolkingsgroep van bijna iedere stad. Onderschat de waarde van deze groep niet, en richt de stad in op een manier die de specifieke behoeften van nieuwkomers en korte verblijvers niet alleen adresseert, maar ook een vast en zichtbaar onderdeel maakt van het stedelijk leven.
  • Robbert Snep: De kosten en baten van een groene stad zijn op dit moment niet goed verdeeld over betrokken en/of verantwoordelijke partijen. Experimenteer met financieringsvormen waarin baathouders, zoals woningcorporaties en verzekeringsmaatschappijen, ook kosthouders worden van heilzaam groen op de lange termijn.

 

Een cultuur van ontwerpen en droomdenken

Gezond verdichten vraagt om een cultuur van innovaties, dromen en experimenten. Het bedenken en verbeelden van locatiespecifieke oplossingen is cruciaal om te voorkomen dat ruimtelijke vraagstukken, die van stad tot stad verwant zijn en zelfs wereldwijd op elkaar kunnen lijken, leiden tot generieke oplossingen. Alleen door de toekomst te zien als een gezamenlijke droom, waarin iedereen een deel van het verhaal mag vertellen, kun je waarlijk gezond verdichten.

Tekst en visualisaties: Violette Schönberger en Tim Peeters (Falsework), juni 2023

 

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en ontvang het laatste nieuws in je inbox